donderdag 27 juni 2013



Met moeite vertrek ik dan alweer uit Amsterdam. Hoewel ik eigenlijk al lang had kunnen weten dat we waarschijnlijk niet in Amsterdam de loods in konden, kwam het afscheid toch plotseling. Zo plots dat ik zelfs niet overal fatsoenlijk afscheid heb genomen. Misschien ook beter zo, ik houd niet van afscheid.
Even lijkt het of Amsterdam om een traantje om ons laat, zodra we de trossen lossen begint het te regenen.
Dag meneer de uitvinder, dag mevrouw de werfbaas, dag meneer de kunstenaar met uw grote blauwe ogen, dag vriendjes en vriendinnetjes en dag Amsterdam, mooie, fijne stad. Hopelijk tot snel!

Er staat een goede zuidwestenwind. Samen met een viertal andere jachtjes worden we geschut in de noordersluis van de Oranjesluizen.
Nu we de stad uit zijn stopt de regen en breekt de zon door. Het IJsselmeer verwelkomt ons.
Met gemiddeld 7+ knopen gaan we aardig de goede kant op. Hoewel we niet al te vroeg zijn opgestaan lijkt het erop dat dit misschien wel de eerste keer wordt dat ik in een dag van Amsterdam naar Harlingen ga varen.
 

De wind neemt nog wat toe en we rollen de genua nog wat verder in. Wat overigens nauwelijks invloed heeft op de snelheid. De golven nemen wat toe en er zijn steeds minder andere schepen te zien om ons heen, terwijl het zicht toch prima is.
Bij de sluis voelen we pas echt hoe stevig de wind is geworden. Zo voor het lapje heb je daar nauwelijks erg in, maar op de motor in de sluis werd hoge wal aanleggen toch een behoorlijk lastige opgave. Nou kan je het Naviduct in Enkhuizen ook wel tamelijk onbeschut noemen. Gelukkig niet ongeschut, want de sluisdame doet netjes haar werk. Het valt me trouwens op dat er bij sluizen, verkeerscentrales en bruggen steeds vaker vrouwen te zien en te horen zijn. Ik vind het wel leuk.
Een man van een jachtje dat achter ons de sluis in gevaren is komt vragen of wij nog wat diesel hebben, zijn tank is leeg. Ze hebben  het schip nog niet zo lang en de tankmeter lijkt toch wat anders gekalibreerd dan bij hun vorige boot. Gelukkig hebben we nog een mooie jerrycan staan. Met dit weer moet je geen motorproblemen hebben. We kijken het hele Krabbersgat nog achterom, maar zien ze de sluis niet meer uit komen varen, ik hoop dat de sluisdame een beetje aardig voor ze is.


Na een halfuurtje op het noordelijk IJsselmeer is er schip meer op de horizon te bekennen. We surfen heerlijk op de golven en de gps blijft tussen de 7 en 8 knopen snelheid aangeven, terwijl we de genua nog een stuk verder hebben ingerold. Het water splasht mooi omhoog naast de boot. Af en toe is iemand de gelukkige en krijgt een plets over zich heen. Waarna Jari zich steevast een paar minuten in het luik opstelt om het vervolgens nog eens te proberen, waarna het spelletje weer opnieuw begint.














Bij de sluis in Kornwederzand proberen we een nieuwe techniek om de genua in te rollen: in plaats van langzaam steeds een stukje op te draaien, draaien we in de wind en zouden vervolgens het hele zeil in een keer oprollen. Zouden ja, want deze techniek blijkt toch niet zo goed te werken. Na een hoop herrie, pijnlijk geflapper en draaien als een malle denk ik er bijna te zijn. Maar dan, bij de laatste meter, wordt het ineens heel zwaar. Ik stop met draaien om te kijken wat er aan de hand is. Het oproltouwtje is al aan zijn einde! Maar het heeft toch altijd gepast? Ja, maar toen woei het niet zo hard.

Door de trekkracht van het zeil, met deze harde wind (7, af en toe 8) heeft het zeil zich zo strak opgerold dat het laatste stukje niet meer op te rollen is. We hadden het touwtje dus nog vaker om de trommel moeten wikkelen! Maar goed, dat is iets voor later. Voor nu zitten we nog steeds met een wild klapperend zeil ter grootte van een grote badhanddoek. Ik probeer het zeil aan de schoot te pakken en om de stag heen te slaan, tervergeefs. De wind het zoveel vat op dit stukje doek, dat zelfs in de wind het me niet lukt om alleen maar de schoothoek naast de stag te krijgen. Ik probeer een val om de voorstag te slaan in de hoop dat die het zeil in bedwang kan krijgen, maar ook dat blijkt een lastige opgave.
De sluis springt op rood groen en kort daarna kunnen we naar binnen varen. In de beschutting van de sluis proberen we nog het een en ander, maar alles schiet weer los zodra we de sluis we uit zijn.
Met de kop in de wind willen we naar de drijvende steiger aan de zoute kant varen, maar met dit stukje zeil erop komen we niet tegen de wind in. Pas bij de derde poging lukt het een touwtje om een bolder te krijgen. Een onbekende, maar vriendelijke charterschipper helpt ons een aantal vallen om de stag te slaan, wat nu gelukkig wel lukt, door de hoek die we met de val ten opzichte van de stag kunnen maken vanaf de steiger. De schipper vertelt ons dat de windmeter op de sluis al de hele dag 8 aangeeft. Ik weet niet of het waar is, maar nu waait het in ieder geval flink hard.
Ik ben blij als het zeil na een hoop gevloek en getier dan toch eindelijk is gekalmeerd.
Dan pas nemen we de tijd om eens goed om ons heen te kijken. Het is hartstikke laag water! Het blijkt om 9 uur laag te zijn in plaats van hoog! Maar goed dat we niet dom doorgevaren zijn, dat had nog een veel groter avontuur kunnen worden. We besluiten vannacht gewoon lekker door te slapen en morgen aan het begin van de middag, als er weer genoeg water is, het laatste stukje naar Harlingen te varen.



Op het groot zeil varen we de volgende ochtend naar Harns. Daar aangekomen ontmoeten we meteen allerlei oude vrienden, die toevallig voorbij fietsen. En wat ruikt het hier lekker!
Eigenlijk ben ik al weer bijna vergeten dat ik zo lang in Amsterdam was...